Twee richtingen

20-05-2016 21:43

“Kanker begint en eindigt bij mensen. Door alle wetenschappelijke abstractie kan je dat basale idee wel eens uit het oog verliezen. Artsen behandelen ziekten, maar ze behandelen ook mensen, en daardoor worden ze in hun professionele bestaan soms in twee richtingen tegelijk getrokken”

(June Goodfield)

Het is de laatste keer dat ik hem zal zien. Ik tref hem in de hal van het ziekenhuis, terwijl hij wacht op zijn vrouw, die bij de apotheek zijn medicijnen ophaalt. Het is de eerste keer dat ik hem zie huilen. Zijn karakteristieke alpino-pet staat scheef op zijn hoofd. Ik heb stiekem altijd een beetje moeten lachen om die pet, maar het maakt deze mens zo mooi de mens die hij is. Was.

 

Zijn gebogen silhouet zit in een rolstoel met op zijn schoot zijn tas met kleren. Een tandenborstel steekt brutaal omhoog. Het gekke is dat juist deze details mij bij blijven.

 

Lopen kan hij niet meer. Ik weet precies waarom. De grote uitzaaiing in zijn rug staat op mijn netvlies gebrand. Het gezwel drukt op ruggenmergzenuwen, waardoor de informatiestroom van zijn hoofd naar de spieren in zijn benen niet meer functioneert. Hij kan zijn benen niet meer bewegen. De omvang van zijn beenspieren is zichtbaar afgenomen. Ik probeer me soms te bedenken hoe dat moet zijn. 

 

Hoewel hij verdrietig is dat hij nooit meer zal kunnen lopen, vertelde hij mij eerder dat vooral het niet meer kunnen ophouden van zijn urine en ontlasting het meest mensonterende gevolg was van al deze gewelddadigheid. Zeker, de bestraling had de pijn in zijn rug laten afnemen, hij was minder afhankelijk geworden van morfine, waardoor die misselijkheid eindelijk verdween. Maar de functie van zijn benen, zijn blaas en zijn sluitspier was niet meer teruggekeerd.  Hij was volledig afhankelijk van luiers en van zijn vrouw.

 

Twee jaar eerder had ik een totaal andere man getroffen. Strijdvaardig. Toen ik hem vertelde dat hij longkanker had met uitzaaiing in zijn buikvlies, had hij gezegd dat hij de ziekte ‘aan alle kanten’ zou verslaan. Mijn tegenwerping dat genezing er niet meer in zou zitten, had hij in de wind geslagen. “Ze zijn tegenwoordig zo ver”. Met frisse moed waren we gestart. Chemotherapie. Nog een lijn. Bestraling hier, bestraling daar. Immunotherapie.

 

In de tien jaar dat ik longkanker behandel, ben ik nederig geworden. Het is een ziekte die zoveel mensen treft, en uiteindelijk velen van hen zal doden. Ik ben nederig geworden van zijn onvoorspelbare karakter. De foto kan de ene maand nog brandschoon zijn, maar een maand later totaal veranderd zijn. Ik ben nederig geworden van een ziekte die zoveel pijn en benauwdheid kan veroorzaken. Het is een ijzersterke tegenstander die we ondanks al onze medische inzichten slechts zelden kunnen genezen. En van alle behandelmogelijkheden, was er nog nooit een die niet gepaard zou gaan met vaak milde, maar soms ernstige bijwerkingen.

 

En als zich een professor van een super gespecialiseerd kankerziekenhuis in talkshows op de televisie vertoont, houd ik mijn hart vast. Als het tromgeroffel aanzwelt, de wereld doordraait en hij zijn enthousiasme over de laatste ontdekkingen nauwelijks meer onder stoelen of banken kan steken, trekt mijn maag samen. Het luiden van zoveel jubelklanken is een regelrechte onderschatting van deze eeuwenoude vijand van fatsoenlijkheid.

Het is precies het moment waarop ik weet dat mijn mailbox zich zal vullen met verzoeken om bevestiging van hoop. Verzoeken om verwijzingen. Het is het moment waarop ik mij weer kan opmaken voor een week vol teleurstellende berichten. “U zal hier niet van kunnen profiteren.” “Gezien uw slechte conditie zal u worden afgewezen voor dit wetenschappelijk onderzoek”. “U bent al stervende”. “U…” “U…”

 

Als ik nog een keer in zijn ogen kijk, we tegelijkertijd stilzwijgend reflecteren op de laatste twee jaren en ik de tranen zie en nu echt niet meer weet wat ik moet zeggen, besluit ik hem kort te omhelzen. “Wat fijn,” zegt hij.

 

Ook ik word in twee richtingen tegelijk getrokken. Ook ik volg alle ontwikkelingen op de voet. Maar het is de dagelijks realiteit, de dagelijkse dreunen die mijn patiënten te verduren krijg, waardoor ik weet dat het mijn plicht is en voorlopig nog lange tijd zal blijven om vooral de zoektocht naar kwaliteit van leven en sterven maximaal te ondersteunen.

 

Hij bevestig het. Zacht. Maar het is zo mooi dat juist dit een primetime plekje op de televisie verdient. Hij mompelt het en ik knik; ik zal het onthouden, opschrijven en vertellen.

 

“Ergens tussen al dat medische geweld dat men vooruitgang noemt, zwerft de mens op zoek naar kwaliteit van leven.”

Daar word ik stil van.

 

Twee omhelzende mannen. Het is misschien wat gek, zo midden in een drukke ziekenhuishal, waar het even overal stil wordt. De een in een witte jas, de ander in een rolstoel met een alpinopet scheef op zijn hoofd. Ja, misschien is het allemaal wat gek. Maar dat kan me inmiddels niets meer schelen.