Stilte

02-11-2015 22:35

November. Dienst op zondag. Buiten slaat de regen tegen de ruiten. De kleine ziekenhuiskamer die ik binnentreed, is tot de nok toe gevuld met familieleden. Ik proef de ongewoon gespannen sfeer.

 

Zijn vrouw is er met haar beste vriendin. Zijn dochter zit aan het voeteneind, naast haar man. Eén stoel, pontificaal voor het bed geplaatst, is leeg. “Die is voor mijn zoon,” had vader plechtig bepaald. Toen ik naar hem vroeg, hadden zij erover verteld. Die stomme ruzie zoveel jaren geleden over een liefde die niet toegestaan was. Over de koppigheid van alle betrokkenen. Over de afstand zo dichtbij.  De grilligheid van het leven. Over spijt. “Hij is gebeld,” sprak zijn dochter. “Maar hij wil niet komen”. Daarna was het pijnlijk stil gebleven.

 

Midden tussen iedereen ligt hij. Ik probeer snel te observeren. Minimaal versnelde ademhaling. Bleke, spitse neus. Grauwe gelaatskleur. De catheterzak is vrijwel leeg,  een paar druppels donkere urine. Voor een zorgverlener die dit vaker meemaakt een herkenbaar klinisch beeld. Hier wordt gestorven.

 

Zijn ogen zijn open en leeg, ze staren naar boven. ‘Hij ligt er rustig bij’, concludeer ik, terwijl ik de ogen van zijn echtgenote zoek. Ze kijken me aan.  Ik ontmoet de wanhoop die ik steeds weer tegenkwam. De laatste dagen hadden we vaak over die allesoverheersende vermoeidheid gesproken. De afwezigheid van medicijnen om daar echt iets aan te doen. De machteloosheid die zij voelden. Die ik voelde. "Mijn zoon," had hij gezegd, toen ik hem vroeg of ik nog iets voor hem kon doen.

 

Aan het eind van deze zondagmiddag overschaduwt de benauwdheid zijn vermoeidheid en  besluiten we de morfine op te hogen. “Het einde is zicht,” zeg ik zacht. “Eindelijk,” fluistert zijn vrouw.

 

Als ik de kamer vol verdriet verlaat en de afdeling oploop, zie ik een man aankomen. Medio vijftig schat ik. Als ik hem passeer, zie ik precies dezelfde ogen met hetzelfde verdriet. Ik zie hem de kamer binnen gaan en slaak een zucht van verlichting. Het is telkens zo triest te bemerken dat het sterfbed de eye-opener is die jaren eerder had moeten komen. En ook hoe verbluffend vaak een dergelijk bed het centrum van hereniging wordt. Te laat. Op tijd.

 

Die avond bezoek ik de kamer nog een laatste keer. De handen van de zoon zijn letterlijk en figuurlijk geborgen in die van zijn stervende vader. Te laat voor uitgebreide gesprekken, maar dat is helemaal niet nodig.  Het is op tijd voor de nabijheid die zij zochten. 

Opnieuw is het stil in de kamer. Dit maal is het prachtig.