Merlot

25-02-2016 22:42

“Ping”. Nieuwsuur schalt op de achtergrond in mijn huiskamer. Mijn telefoon toont een WhatsApp-berichtje van de dienstdoende arts-assistent. Een klein bericht over grote zaken. Misschien klinkt het als een kleinigheid, een detail. Maar dat is het beslist niet.

 

 

Eerder die dag had ze het gevraagd. Ze had onze verbouwereerde gezichten verwacht. Maar niet om de reden die ze dacht.

 

“Mag ik dan eigenlijk nog wel een glas wijn?”.

 

Tegenover me zit een vrouw die in een jaar een grote hoeveelheid tegenslag te verduren heeft gekregen. In dat tijdsbestek werd een longkwab verwijderd en ik zie nog haar stralende gezicht toen de snijranden vrij bleken en de verwijderde lymfeklieren geen uitzaaiingen bevatten.

 

Nog geen vijf maanden later toont longkanker zijn gruwelijke aard. Haar gedragsverandering in weken tijd blijkt veroorzaakt te worden door uitzaaiingen in de hersenen. Bestralingen volgen. Chemotherapie voor bijnieruitzaaiingen. Bijwerkingen. Ze verliest haar haar en tegelijkertijd haar eer en zelfvertrouwen.  Een korte symptoomvrije tijd. Waardevol. Maar nu, aan het einde van een weg van vaak verdriet en soms vreugde, is ze stervende.  Ze is blij als ze het doodsvonnis hoort. “Eindelijk,” zegt ze,. “Eindelijk”.

 

Een paar dagen tevoren is ze opgenomen met een darmafsluiting Ze heeft al dagen, misschien wel weken nauwelijks meer gegeten, met moeite wat water gedronken. De darmen liggen vrijwel stil door de brute kanker die weinig oog heeft voor anatomische grenzen. Die zich niet lijkt te bekommeren als de bloedvoorziening van een vitale structuur verstoord raakt. Die weinig moeite heeft een laatste restje decorum te ontnemen.

 

Ze kijkt me serieus aan. “Mag dat echt?” Dat verandert in verbazing als ze naar mijn glimlachend gezicht kijkt.  Ik verbaas me over deze vraag die veel vaker wordt gesteld. Alsof mensen die gaan sterven ineens niets meer mogen. Dat ze muisstil in bed moeten liggen wachten tot de dood hen ophaalt. Dat al die dingen die het leven mooi maakten, ineens niet meer gelden, niet meer kunnen of niet meer mogen.

 

Terminale zorg is niet alleen medicijnen zoals morfine of dormicum geven. Niet alleen meer dan duidelijke slechtnieuwsgesprekken voeren. Niet alleen uitleggen welke mogelijkheden er zijn om lijden in een sterfbed te verlichten. Terminale zorg is vooral ook net dat stapje harder lopen. Langskomen als het echt helemaal niet meer nodig is. Die aanraking. Een hamburger bij die bekende hamburgerzaak halen als de patiënt dat graag wil. Toestaan dat de hond of de kat gedag komt zeggen en natuurlijk, als het even kan, blijft slapen. Terminale zorg is aan het bed zitten. Luisteren. Om te horen, vaak niet eens om te antwoorden. En vragen wat nu nog echt belangrijk is. Wijzen op een glas wijn. Ook als er ‘Niets per os” op een bordje op het bed prijkt.

 

Haar vragende ogen veranderen als ze onze reactie hoort. “Natuurlijk kan dat!” roepen de verpleegkundige en ik tegelijkertijd. “En neem dan vooral geen slobberwijn,” voegt de keuze-co eraan toe.  “Neem overigens nooit slobberwijn”, spreekt de verpleegkundige een stoel verderop wijselijk.

 

Als ik de dag erna op mijn werk kom en ze overleden blijkt, is kamer 18 nog niet zo lang ervoor leeggehaald. Ik stap er nog even  binnen en glimlach als ik de fles wijn in de hoek zie staan. Er is nauwelijks uit gedronken, maar daar gaat het ook helemaal niet om.

 

Dit was geen detail. Beslist niet... Dit ging om grote zaken. Dit ging om waardigheid.