Espresso

15-11-2015 12:00

"Of ik meteen wil komen". Als we de overlegruimte inlopen, zie ik meteen dat de verpleegkundige aangeslagen is. Ik ken haar als rotsvast. Ze pakt mijn arm. “Het is genoeg geweest. Zo kan het niet meer.”

 

Die ochtend hebben we een vrouw van 45 jaar oud opgenomen. In mijn gedachten som ik het nog eens op. Zeer ernstig COPD met vooral een verontrustend slecht vermogen zuurstof op te nemen. Twee kinderen. Echtgenoot uit beeld. Uitgebreid longemfyseem. Op een CT-scan zien haar longen eruit als spinnenrag. Vanochtend bedacht ik al dat het me niet zou verbazen dat deze opname haar laaste zou zijn. Ze is getroffen door een longontsteking die de laatste longblaasjes letterlijk bedreigt. We doen een uiterste poging het tij te keren. Het meest verontrustend is haar weigering om morfine in te nemen. “Alleen antibiotica,” had ze gezegd. “Geen troep”. 

 

Ik ken haar goed. De laatste maanden bivakkeert ze vaker in het ziekenhuis dan daarbuiten. Ik kan me dit laatste gesprek nog  levendig herinneren. Ik heb haar verteld dat ik vermoedde dat ze niet lang meer te leven had. Een logische conclusie: ondanks alle medicatie en alle opnames was ze alleen maar benauwder geworden. Door haar klachten is eten vrijwel onmogelijk. Ze is enorm afgevallen. Woest had ze me aangekeken, alsof ik haar een klap in het gezicht gegeven had.  Ze had gesnauwd: “Ik wil dat niet. Ik wil niet dood. Ik heb kinderen, weet je!?"

 

Nadat we afgesproken hadden dat kunstmatige beademingen en andere noodsprongen weinig soelaas zouden bieden in de toekomst, was ze stil gebleven. Ze was het er mee eens, maar verzocht dit niet nogmaals te bespreken. Zoals ook al bij de huisarts, had ze elke vorm van palliatieve zorg afgewezen.  Geen fatsoenlijk gesprek met mij of wie dan ook over de aanstormende dood. Geen morfine. Geen geestelijk verzorging. Geen uitspraak over wie voor haar kinderen zorgen zal. Niets.

 

Als ik de kamer inloop, zie ik dat ze er veel slechter aan toe is dan een paar uur eerder. Haar ogen zijn naar rechtsachter gedraaid, ze is suffig. Haar gelaat is blauwpaars. Ik schrik het meest van de spierbewegingen van haar borst en buikwand. Ze trekken zo intens samen dat haar hele lichaam en zelfs het bed meebeweegt. Het gaat gepaard met een schurend piepend geluid. Ik kijk de verpleegkundige aan. We weten het. Deze vrouw is aan het stikken. Dit is waar men bang voor is. Dit is wat absoluut voorkomen kan worden met goede palliatieve zorg.

 

Als ze me ziet, het lukt haar net, vormen haar lippen  hartverscheurende woorden: “Ik wil leven.”

 

Ik zie haar twee kinderen naast haar zitten. Ik heb ze nog niet eerder ontmoet. Ze zijn inderdaad nog verre van volwassen. Er is moeite nodig om niet verpulverd te worden door hun verdriet. Wie door hun tranen heen kijkt, ziet de verbittering van het onvolledige en eenzijdige afscheid dat hier plaatsvindt. Ik voorzie een ernstig verstoord rouwproces, de herinnering aan dit vreselijke moment. De onbegrijpelijke weigering van palliatieve medicatie. Van morfine en dormicum.

 

Ik denk aan dat zo sterke citaat dat nu elk medisch ingrijpen hier rechtvaardigt: “How people die, remains in the memories of those who live on*".

 

Een ultieme beslissing. De verpleegkundige kijkt me aan en bevestigt. Hier gaat humaniteit boven autonomie. Hier moet ik mijn professionele verantwoordelijkheid nemen. Hier moet ik voorkomen dat iemand letterlijk stikkend sterft. Ik ren naar de verpleegpost en pak een spuit dormicum, een sterk werkend slaapmiddel. Ik ken de richtlijnen maar al te goed. Ik zuig 15 mg dormicum op en loop terug.

 

Nog eenmaal kijken we elkaar aan. Ze is suffig, maar begrijpt zacht als ik het haar vertel. Ik zal haar dormicum toedienen om die laatste minuten, hooguit dat laatste levenskwartier niet meer mee te maken. Knikt ze? Ja. Toestemming. Er schiet van alles door me heen. Wat als ze nu nee had gezegd? Wat zegt de ethiek? “Primum non nocere” ofwel “Ten eerste geen kwaad doen”. Is dat het antwoord? 

 

Niets doen zal beslist schaden. Ik dien het toe.

 

Vanuit de verste stoel naast het bed zie ik in minuten de ademhaling verzwakken. Godzijdank. Het slaapmiddel treft doel, ze wordt rustiger. Ik ben niet de enige die dat ziet. Haar kinderen grijpen haar handen vast. In de minuten die volgen, komt zeker rust. Misschien ontstaat er zelfs een vorm van afscheid, bij haar, zeker bij haar kinderen. Het wordt helemaal stil in de kamer. Wat hebben zij ongelooflijk veel recht op dit moment.

 

Haar ademhaling stopt. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Het mystificeert. Even afgrijselijk als prachtig. De twee gedaanten, gebogen over hun moeder die hen verlaat en er niet meer is. Hun handen vormen een keten.  

 

Samen met de verpleegkundige verlaat ik de kamer. Het wordt al lang niet meer opgemerkt. In dezelfde overlegkamer pakken we een dubbele espresso. We zuchten hardop. Ik kaats haar dankwoord terug. Dit deden we samen.

 

 

 

  1. *Citaat van Dame Cicely Saunders.