Saint Emilion Grand Cru

28-04-2014 21:47

Met ingehouden adem loop ik ver na reguliere werktijd, precies op het afgesproken tijdstip, naar de longafdeling, waar een van mijn patienten op mij ligt te wachten. Ik herhaal de vraag die mij al dagenlang een groot deel van mijn nachtrust heeft gekost: "Ga ik dit echt doen?".

In de krant zie ik steeds vaker dat mensen schrijven over euthanasie alsof het voor een dokter de gewoonste zaak van de wereld is. Alsof het 'er gewoon even bijhoort'. Dat je kan vragen om euthanasie en dat de arts dat dan wel 'even' regelt. Dat de procedure in feite een formaliteit is. 

Het gemak waarmee soms gedacht wordt over deze ingrijpende procedure voor alle betrokken partijen, verbaast mij steeds weer. Laat ik duidelijk zijn, ik ben zeker principieel voorstander van euthanasie, mits op goed afgewogen gronden. 

Slechts zelden lees ik over de arts die een euthanasie uitvoert. Over mijzelf. Over de heftigheid van de procedure. De impact die het op jezelf heeft.

Alles dat op mijn werk gebeurt, vervaagt in de korte rit terug naar huis. Longkanker, een slecht nieuws gesprek, de dood, ook palliatieve sedatie. Elke dag. Gelukkig maar. 

Euthanasie is een grote uitzondering. De beelden van elke casus waar ik bij betrokken was, blijven hangen. De gedachten aan mijn handelen rond dit bijzonder medisch handelen willen niet uit mijn hoofd. Ik kan alle euthanasie casus waar ik tot nog toe bij betrokken ben als een stenograaf oproepen. Veelal mooie beelden van een waardige dood. Een prachtig afscheid. Maar ook rauwe beelden van het plannen van een tijdstip en vooral, ja vooral de loodzware wandeling op het moment van de afspraak. 

De oudere meneer in kwestie ken ik al ruim een jaar. Ik begeleid hem op mijn polikliniek met een allerverschikkelijkst longfalen. De gedeeltelijk mislukte poging tot longrevalidatie was vrij geruisloos overgegaan in morfinetabletjes. Zijn gewicht was een puinhoop. De laatste tijd gaat het erg achteruit en met name de nachten zijn erg benauwd. 'Een schim van de man die hij ooit was', had zijn dochter metaforisch uitgelegd en ik kon haar onmogelijk ongelijk geven. De benauwdheid had hem angstig gemaakt. Er waren gesprekken gevoerd door een psycholoog, een geestelijk verzorger. Uiteindelijk had hij ook tegen de angst pillen gekregen. 

Tijdens zijn huidige opname was het hoge woord eruit gekomen: "Wilt u mij een spuitje geven? Maak mij dood, want zo kan ik niet langer."

Ik had de huisarts gebeld. Deze bevestigde het verzoek dat ook daar al gedaan was en faxte een verklaring. Een SCEN-arts kwam. Akkoord.

Twijfel bij mij: "Was dit de weg naar de beste palliatie, naar het beste levenseinde? Hoe sta ik er zelf eigenlijk in?"

Ik moest hem nog eens zien. De man. Grauw. Benauwd. Vastberaden.  Moediger dan ik. Hij had me indringend aangekeken toen ik er nog eens over begon. Zijn antwoord stond in de uitdrukking van zijn ogen. Daar vond ik de invoelbaarheid van dit ondraaglijk lijden, de bevestiging waar ik op zoek naar was.

Terwijl ik de longafdeling oploop, is deze compleet uitgestorven. Het lijkt wel alsof iedere patiënt en iedere verpleegkundige op deze doorgaans  luidruchtige afdeling met dit moment en deze patiënt bezig is. Ze hebben zich vast ademloos achter de kamerdeuren en in de toiletten verscholen, fantaseer ik.  Vanuit hun schuilplaats volgen zij mijn gangen. 

In de overdrachtsruimte tref ik de keukenzuster. Weinig woorden, zo veel steun. "Kom straks een kop koffie drinken."

Het kamertje achter in de gang. De verpleegkundige, vrijwillig opgegeven voor deze dienst, gaat me voor.  

 

"Eindelijk", zegt hij.

Ik heb me op dit moment voorbereid, maar 'Wat moet je in godsnaam zeggen'. De oudere meneer maakt korte metten met mijn onzekerheid.  "Ga zitten!" Hij pakt vol trots een prachtige fles. "Saint Emilion, Grand Cru 2007". "Ik ga in stijl". We wisselen wat zinnen, ontspanning. Humor. Zijn dochter staat met tranen in de hoek.

Bijna vaderlijk neemt hij de regie uit mijn handen. "Doe het maar", moedigt hij mij aan.  Ik prevel onsamenhangende dingen over 'sterkte en succes'. Volslagen belachelijk. Zijn ogen glimmen.

Zijn dochter pakt hem vast. Een kus, twee op elkaar lijkende handen samengevouwen. Hij spreekt zachte woorden die zijn dochter en ik alleen kunnen opvangen. Ze zijn zo mooi en zo intiem dat ik meteen bedenk ze nooit meer hardop te herhalen. 

Ik geef het eerste middel en deins terug. 'Slaapt hij? Hij slaapt.' Mijn hart lijkt over te slaan, sneller. langzamer. Zweethanden. Fragmenten van gedachten. Flitsen. Een klok. De tijd. Stilte. Bomen buiten. Wind. De hand van de verpleegkundige, een spuit, vloeistof. We trillen. Het tweede middel, ik spuit het in. Daar gaat het; heel snel. Ik heb het gedaan. Het is gebeurd.

Ik ben bang. Bang dat hij niet dood zal gaan. Of eigenlijk ben ik vooral bang dat hij wel dood zal gaan. Bizarre, verwarrende gedachten. Paradoxaal.

Zijn ogen staan wijd open en kijken me aan. Zijn ademhaling wordt rustiger, stokt. Ineens, echt in fracties van seconden, veranderen die zo rustgevende ogen van vorm en kleur. Van helderblauw worden ze troebel. Zijn gelaatskleur verandert ook; hij is dood.

 

De keukenzuster schenkt koffie in de keuken van de nog steeds totaal verlaten, in avondschemer gehulde afdeling. Een gespannen stilte op zo'n prachtige woensdagavond in de lente. In de verte de geluiden van een druk terras, gelach. Kinderen die voetballen op het plein. Het mooie leven. Een arm op mijn schouder. "Het is goed".

Met haar overdenk ik de bizarre gebeurtenissen van de afgelopen 15 minuten. Rationeel voelt het zo goed, maar gevoelsmatig sta ik in lichterlaaie. Bluswerkzaamheden. Al snel komt de assisterende verpleegkundige binnen. Mijn collega die in huis gebleven is. Een bijzondere samenzwering in de keuken. "The hell met het protocol", hoor ik me zeggen. Ik trek de kurk los. Met z'n vieren drinken we op zijn zeer uitdrukkelijk verzoek de fles wijn die nog over is. Op zijn leven. Op zijn dood.

Euthanasie. Een onderdeel van het vak als specialist of als huisarts. Als ik naar huis rijd, bedenk ik dat ik de nacht ervoor nooit goed zal slapen. Nooit zal ik vinden dat het 'er gewoon bij hoort'. Nooit zal het een 'formaliteit' zijn.  

 

Want dat is het niet.